zondag 24 november 2019
om 10.00 uur
Gedachtenis dienst voor de overledenen
Voorganger(s): Ds. M. Staudt
Ouderling(en): Hr. M. van Sabben
Organist: Hr. L. Eversdijk
Gedachtenisdienst voor de overledenen
zondag 24 november 2019
Protestantse gemeente ’s-Heer Hendrikskinderen
De mensen van voorbij
zij worden niet vergeten.
De mensen van voorbij
zijn in een ander weten.
Bij God mogen ze wonen,
daar waar geen pijn kan komen.
De mensen van voorbij
zijn in het licht, zijn vrij
Orgelspel
Welkom en mededelingen
allen gaan staan
Wij zingen: Psalm 139: 1, 2
1 HEER, die mij ziet zoals ik ben,
dieper dan ik mijzelf ooit ken,
kent Gij mij, Gij weet waar ik ga,
Gij volgt mij waar ik zit of sta.
Wat mij ten diepste houdt bewogen,
't ligt alles open voor uw ogen.
2 Gij zijt zo diep vertrouwd met mij:
wie weet mijn wegen zoals Gij?
Gij kent mijn leven woord voor woord,
Gij hebt mij voor ik spreek gehoord.
Ja overal, op al mijn wegen
en altijd weer komt Gij mij tegen.
Bemoediging en groet
V: Onze hulp is in de naam van de Heer
die hemel en aarde gemaakt heeft
die trouw blijft tot in eeuwigheid
en niet loslaat het werk van zijn handen
V: De Heer is met u allen!
G: ZIJN VREDE IS MET U!
allen gaan zitten
Gebed om ontferming
Loflied: Lied 513
1 God heeft het eerste woord.
Hij heeft in den beginne
het licht doen overwinnen,
Hij spreekt nog altijd voort.
2 God heeft het eerste woord.
Voor wij ter wereld kwamen,
riep Hij ons reeds bij name,
zijn roep wordt nog gehoord.
3 God heeft het laatste woord.
Wat Hij van oudsher zeide,
wordt aan het eind der tijden
in heel zijn rijk gehoord.
4 God staat aan het begin
en Hij komt aan het einde.
Zijn woord is van het zijnde
oorsprong en doel en zin.
Met de kinderen – als zij naar de kindernevendienst gaan, zingen wij:
1 Wij gaan voor even uit elkaar
en delen nu het licht.
Dat licht vertelt ons iets van God:
op hem zijn wij gericht.
2 Wij geven Gods verhalen door
en wie zich openstelt
ervaart misschien een beetje licht
door wat er wordt verteld.
3 Straks zoeken wij elkaar weer op
en elk heeft zijn verhaal.
Het licht verbindt ons met elkaar:
het is voor allemaal.
Gebed bij de opening van de Schrift
1e lezing: Genesis 23: 1-9, 17-20
Wij zingen: Lied 747: 1, 2
1 Eens komt de grote zomer
waarin zich 't hart verblijdt.
God zal op aarde komen
met groene eeuwigheid.
De hemel en de aarde
wordt stralende en puur.
God zal zich openbaren
in heel zijn kreatuur.
2 Geen woord kan het bereiken,
het is aan niets gelijk,
met niets te vergelijken
dat schone koninkrijk.
Als God zich openbaren
zal op de jongste dag
dan zullen wij ervaren
wat Hij met ons vermag.
2e lezing: Openbaring 22: 1-5
Wij zingen: Lied 747: 3, 7
3 Dan zien wij met verblijden
Hem die ons hart beleed,
de Heer die door zijn lijden
de hemel opendeed
en alle patriarchen
met de profeten saam,
apostlen, martelaren,
verlosten in zijn naam.
7 Dan zijn wij aangezeten
in Gods verheven zaal,
en zullen met Hem eten
het eeuwig avondmaal.
Dan schenkt de boom des levens
ons vrucht in overvloed,
en van de stroom des levens
drinken wij daar met God.
Overdenking
Orgelspel
De kinderen komen terug uit de kindernevendienst
GEDACHTENIS
Menno Wigman schreef een gedicht over een man wiens lichaam aan de aarde toevertrouwd wordt. Zelden was “toevertrouwen” zo’n passend woord.
Aarde, wees niet streng
Aarde, hier komt een eerzaam lichaam aan
waarin een koninklijke zon is opgegaan.
Achter de ogen scheen een zomermaand,
het middenrif liep vol zacht avondlicht
en bij de hartstreek rees een tovermaan.
De handen voelden water, streelden dieren,
de voeten kusten stranden, kusten steen. Inzicht,
er sloop vreemd inzicht in het hoofd, de tong
werd scherp, er huisden vuisten in de vingers,
de hand bevocht brood, geld, liefde, licht.
Je kunt er heel wat boeken over lezen.
Je kunt er zelf een schrijven. Aarde, wees niet streng
voor deze man die honderd sleutels had,
nu zonder reiskompas een pad aftast
en hier zijn eerste nacht doorbrengt.
Wij zingen: Lied 807: 1, 2, 3, 4
1 Een mens te zijn op aarde
is eens voorgoed geboren zijn
is levenslang geboortepijn.
Een mens te zijn op aarde
is leven van de wind.
2 De bomen hebben wortels
de bomen mogen stevig staan
maar mensen moeten verder gaan.
De bomen hebben wortels
maar mensen gaan voorbij.
3 De vossen hebben holen
de mensen weten heg noch steg
zijn altijd naar hun huis op weg.
De vossen hebben holen
maar wie is onze weg?
4 De mensen hebben zorgen
het brood is duur, het lichaam zwaar
en wij verslijten aan elkaar.
Wie kent de dag van morgen?
De dood komt lang verwacht.
We ontsteken een kaars voor hen die in het afgelopen jaar in onze gemeente overleden (nadat een naam genoemd is, steekt een familielid of andere nabestaande de kaars aan):
Ko de Regt
overleden 26 december 2018
Bram Corstanje
overleden 3 september 2019
Jaap Potter
overleden 23 oktober 2019
Wij zingen: Lied 807: 5, 6
5 Een mens te zijn op aarde
is pijnlijk begenadigd zijn
en zoeken, nooit verzadigd zijn,
is rusten in de aarde
als alles is volbracht.
6 Hoe zullen wij volbrengen
wat door de eeuwen duren moet
een mens te zijn die sterven moet?
Wij branden van verlangen
tot alles is voltooid.
We ontsteken een lichtje voor een of meer gestorvenen die wij willen gedenken. Ieder krijgt de gelegenheid zelf een lichtje te ontsteken.
We ontsteken een kaars voor allen die te vroeg stierven in een ongastvrije, wrede wereld:
door oorlog, burgeroorlog, terreur;
door natuurgeweld of een ongeluk
of doordat niemand zich om hen bekommerde.
Al kennen wij hen niet bij name, wij willen hen gedenken.
Zij waren voor leven en liefde bestemd.
God vergeet hen niet.
De kaars wordt aangestoken.
Gezongen wordt: Lied 247: 1, 2, 3, 4
1 Blijf mij nabij, wanneer het duister daalt.
De nacht valt in, waarin geen licht meer straalt.
Andere helpers, Heer, ontvallen mij.
Der hulpelozen hulp, wees mij nabij.
2 Wees bij mij, nu de dag ten einde spoedt.
Alles verdoft wat glans bezat en gloed.
Alles vervalt in 't wisselend getij,
maar Gij die eeuwig zijt, blijf mij nabij.
3 U heb ik nodig, uw genade is
mijn enig licht in nacht en duisternis.
Wie anders zal mijn leidsman zijn dan Gij?
In nacht en ontij, Heer, blijf mij nabij.
4 Ik vrees geen kwaad, want bij mij is de Heer.
Tranen en leed zijn nu niet bitter meer.
Waar is uw prikkel, dood, wat dreigt ge mij?
Ik triomfeer, mij is de Heer nabij.
Dankgebed en voorbeden
afgesloten met stil gebed
en het gemeenschappelijk Onze Vader
Inzameling van de gaven
allen gaan staan voor het slotlied en de zegen
Wij zingen: Lied 221
1 Zo vriendelijk en veilig als het licht
zoals een mantel om mij heengeslagen
zo is mijn God, ik zoek zijn aangezicht,
ik roep zijn naam, bestorm Hem met mijn vragen,
dat Hij mij maakt, dat Hij mijn wezen richt.
Wil mij behoeden en op handen dragen.
2 Want waar ben ik, als Gij niet wijd en zijd
waakt over mij en over al mijn gangen.
Wie zou ik worden, waart Gij niet bereid
om, als ik val, mij telkens op te vangen.
Ik leef niet echt, als Gij niet met mij zijt.
Ik moet in lief en leed naar U verlangen.
3 Spreek Gij het woord, dat mij vertroosting geeft,
dat mij bevrijdt en opneemt in uw vrede.
Ontsteek die vreugde die geen einde heeft,
wil alle liefde aan uw mens besteden.
Wees Gij vandaag mijn brood, zowaar Gij leeft -
Gij zijt toch zelf de ziel van mijn gebeden.
Zegen
beantwoord met drievoudig: AMEN
|